Veneuze trombose
.png/jcr:content/Header_image_TA_category%20(2).png)
Veneuze trombo-embolie (VTE) treedt op bij ongeveer 1 op de 1.000 mensen per jaar in de ontwikkelde landen 1, 2. Deze aandoening treedt vaak op als diepe veneuze trombose (DVT), meestal in de diepe aderen van de benen, hoewel het ook kan voorkomen in aderen in het bovenlichaam en, indien de klonter emboliseert, als longembolie (LE). Gerelateerde en ernstige chronische sequelae zijn posttrombotisch syndroom (PTS) en chronische trombo-embolische pulmonale hypertensie (CTEPH) 1, 3.
Epidemiologische studies wijzen op een bijzonder verband tussen VTE en hospitalisatie 3. VTE is een belangrijke doodsoorzaak en een ernstige ziekte. De mortaliteit van VTE kan oplopen tot 21,6% na 1 jaar 3. Patiënten die een VTE-episode hebben gehad, lopen een hoog risico op recidiverende VTE. Het risico op PTS en CTEPH is hoger bij respectievelijk recidiverende DVT en LE 3.
Een goed begrip van de epidemiologie en de risicofactoren van VTE is belangrijk om ervoor te zorgen dat zorgverleners kunnen identificeren welke patiënten risico lopen en een gepaste VTE-profylaxe kunnen toepassen om deze aandoening en de langetermijngevolgen ervan te voorkomen
VTE = Veneuze trombo-embolie
DVT = Deze aandoening treedt vaak op als diepe veneuze trombose
LE = longembolie
PTS = posttrombotisch syndroom
CTEPH = en chronische trombo-embolische pulmonale hypertensie
Producten
- Rosendaal FR. Venous thrombosis: a multicausal disease. Lancet. 1999; 353:1167–73
- Wong P, Baglin T. Epidemiology, risk factors and sequelae of venous thromboembolism. Phlebology. 2012;27 Suppl 2:2–11.
- Heit JA, O'Fallon WM, Petterson TM, et al. Relative impact of risk factors for deep vein thrombosis and pulmonary embolism: a population-based study. Arch Intern Med. 2002; 162:1245–8.